Nederlands

  • Inleiding

Brussel is een meertalige omgeving waar het Nederlands en het Frans dagdagelijks worden gesproken. Een kind dat in Brussel opgroeit, leeft in een gemengde gemeenschap, kan het Nederlands en/of het Frans nodig hebben in de winkel, in de sportclub, bij de buren en via vriendengroepen. Deze situatie moet een uitdaging vormen en geen hindernis. Voor een kind kan dit een rijke bagage betekenen die we niet verloren mogen laten gaan.

Ver van communautaire overwegingen moeten we als school aan elk kind mogelijkheden geven om in zijn latere studies en beroepsleven het beste uit zichzelf te halen. In deze context is het belangrijk om het kind vanaf de prille leeftijd de kans te geven de twee landstalen op een optimaal niveau te verwerven.

 

  • Visie op Nederlands (uiteraard geldt ook hier de algemene visie)

Het onderwijs in de Nederlandse taal op onze basisschool is erop gericht dat de kinderen een aantal talige basiscompetenties verwerven zodat zij niet alleen met succes voortgezet onderwijs kunnen volgen, maar dat ze ook, nu en later als volwassenen, zouden kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven.

Dat betekent dat kinderen in allerlei situaties mondeling en schriftelijk informatie kunnen overdragen en verschillende mondelinge en schriftelijke boodschappen van anderen verwerken in relevante situaties in en buiten de school. Ze verwerven daartoe technische vaardigheden die spreken, mondelinge interactie, luisteren, lezen en schrijven mogelijk maken.

Daarnaast dienen ze conventies te beheersen die in het alledaagse maatschappelijk verkeer gelden. Ze leren kritisch nadenken over taal en over het gebruik van de taal. Ze krijgen zicht op de factoren die bij communicatie van belang zijn en leren er rekening mee te houden.

Taalvaardigheid staat bijgevolg centraal. Dat wil zeggen dat het belangrijker is wat kinderen in natuurlijke situaties met taal kunnen doen dan wat ze theoretisch over taal weten.

Het betekent ook dat het accent op communicatie ligt.

Van groot belang zijn ook de houdingen van kinderen als taalgebruikers. Zo moeten kinderen durven te spreken en te schrijven. Ze moeten gemotiveerd zijn om het taalaanbod om hen heen te begrijpen en om van taalproducten te genieten. Ze moeten geïnteresseerd zijn in taalverschijnselen.

Een belangrijke attitude die het taalonderwijs nastreeft, is dat kinderen waardering hebben voor verschillen tussen talen die in hun omgeving gesproken worden en dat ze ten opzichte van gebruikers van andere talen tolerant zijn (talensensibilisering). Deze houding is een voorwaarde voor deelname aan een interculturele samenleving.

Samenvattend, taalvaardigheid draagt bij tot:

  • het doelmatig en zinvol leren gebruiken van het Nederlands, zowel mondeling als schriftelijk, zowel receptief als productief;
  • de bevordering van de individuele ontplooiing;
  • het kansrijker volgen van onderwijs nu en later;
  • de voorbereiding op een volwaardige deelname aan het maatschappelijk functioneren.

Om aan deze doelstellingen met de kinderen te werken, zal het pedagogisch didactisch handelen gebaseerd zijn op volgende principes:

1. We werken aan taalvaardigheid en taalstimulering Nederlands vanaf de kribbe bij onze kinderen.

2. We vertrekken van drie belangrijke uitgangspunten (veilig klasklimaat, betekenisvolle taken en gerichte ondersteuning) van de kribbe over de kleuterschool tot het einde van de lagere school.

3. We beschouwen de taaldiversiteit binnen onze school als een meerwaarde. Via MO en talensensibilisering willen we de feitelijke talenkennis van onze leerlingen positief aanwenden en een positieve attitude t.a.v. talen en het leren ervan ondersteunen.

4. We willen dat onze leerlingen de basiskennis leergebiedoverschrijdend leren aanwenden.

5. We filosoferen met kinderen met het oog op een betere mondelinge taalvaardigheid.

Het gaat, zoals hoger reeds vermeld, over het behalen van talige competenties. Met competentie bedoelen we de bekwaamheid van een leerling om in een specifieke, meestal realistische context te handelen in een combinatie van kennis en inzichten, vaardigheden en attitudes.

  • Organisatie van het leergebied Nederlands

1. Werken aan taalvaardigheid en taalstimulering Nederlands vanaf het kinderdagverblijf :

Taal speelt een hele belangrijke rol in het leven.

Van meet af aan is het belangrijk dat men werkt rond taal via oogcontact, aanraking, mimiek en lichaamstaal.

De moedertaalverwerving is een aspect van het totale ontwikkelingsprofiel van een kind en kan dus niet los worden gezien van zijn cognitieve, motorische, emotionele en sociale ontwikkeling. Vandaar dat de socio-economische achtergrond en de gezinssituatie mede bepalend zijn voor de taalontwikkeling.

Het is een uitdaging om te leren omgaan met meertaligheid in een situatie waarin het Nederlands de belangrijkste communicatietaal blijft.

Omdat de eerste jaren zo cruciaal zijn voor de latere schoolprestaties, is het

inzicht gegroeid dat we reeds in de voor- en vroegschoolse periode veel aandacht

moeten besteden aan taalstimulering. Het is dus belangrijk ervoor te zorgen dat kinderen – voordat ze formeel taalonderwijs krijgen – volop kansen krijgen om hun taalvaardigheden een speelse manier optimaal te ontwikkelen. Dat is de opdracht waar ons kinderdagverblijf, in samenwerking met de school, voor staat.

Het is noodzakelijk dat kindbegeleid(st)ers en kleuterleerkrachten de taalontwikkeling stimuleren vanuit een bepaalde visie. Zij voeren activiteiten niet ‘zomaar’ uit, maar weten waarom ze bepaalde dingen wel en niet doen:

  • zij stimuleren de taalontwikkeling gericht en bewust;
  • zij zorgen voor samenhang in de activiteiten die zij de kinderen aanbieden;
  • zij focussen op interactieve taalstimulering waarbij het in de eerste plaats gaat om interactie en communicatie met het kind.
  • zij hebben achtergrondkennis over meertalig opgroeien zodat ze kinderen en hun ouders in deze context optimaal en met de juiste tips kunnen ondersteunen.

 

2. Vertrekken van drie belangrijke uitgangspunten:
We vertrekken vanuit het principe dat kinderen taalvaardiger worden indien aan volgende drie voorwaarden voldaan wordt:
  • Er is een voldoende hoog welbevindenbij de kinderen: ze voelen zich goed, ze zijn ontspannen, stralen vitaliteit uit en zelfvertrouwen. Pas dan staat hij open voor zijn omgeving en dus ook voor de taal die daarbij hoort. Een positieve, veilige omgeving is dan ook een basisvoorwaarde voor taalontwikkeling.
  • Daarom reageert de kindbegeleid(st)er steeds positief, laat ze het kind initiatief nemen, toont ze interesse, respecteert ze zijn persoonlijkheid en zijn keuzes en gaat ze niet negatief om met taalfouten.
  • Binnen die positieve, veilige omgeving creëert de kindbegeleid(st)er volop kansen om taal te leren. Kinderen leren taal al doende (bv. jas aan, muts op,…) en al spelend (Wat heb jij een hoge toren gebouwd! Oei, nu is hij omgevallen,… ) én door het feit dat ze taal nodig hebben om iets te bereiken (bv ikke drinke…).
    Op deze manier leren ze veel meer taal dan wanneer ze met de kindbegeleid(st)er bijvoorbeeld aparte woordjes moeten gaan inoefenen in een niet-betekenisvolle context.
    Taal(verwerving) is een natuurlijk onderdeel waar ze de ganse dag mee bezig zijn.De GO4ty! woordenlijst kan hierbij een leidraad zijn.
    Veiligheid is de belangrijkste voorwaarde voor het leren van taal. Daarom zorgen kindbegeleid(st)ers voor een veilige omgeving. Zij tonen belangstelling en communiceren veel met het kind over onderwerpen die voor het kind leven. Zij stimuleren kinderen tot activiteit en zelfstandigheid in een uitdagende, maar gestructureerde omgeving.Kinderopvang moet zorgen dat alle kinderen en ouders dezelfde kansen krijgen. Ouderparticipatie is dan een hoofddoel.
    Want een kind opvoeden vraagt een samenspel van alle betrokken partners.
    Wanneer kindbegeleid(st)ers en ouders er samen op gericht zijn de taalontwikkeling  interactief te stimuleren, bewijzen zij hun kinderen een grote dienst. Want kinderen die taalvaardig aan hun schoolcarrière beginnen, hebben meer kans op succes. Het is van belang dat zowel kindbegeleid(st)ers als kleuteronderwijzers de ouders hierin ondersteuning bieden.
    Kinderen worden taalvaardiger door te communiceren met anderen. Ze ontwikkelen met andere woorden hun taal in interactie met anderen.
    Daarom moeten kinderen tijdens hun spel, tijdens hun verkenning van de wereld, veel gelegenheid krijgen tot praten, vertellen en vragen stellen. De kindbegeleid(st)er zorgt daarbij voor een goed taalaanbod, knoopt regelmatig gesprekjes met de kinderen aan, helpt hen constant te verwoorden wat ze bedoelen, wat ze doen, hoe ze zich voelen, wat ze willen,…en stimuleert hen via leuke spelletjes om in interactie te gaan met de andere kinderen.
    Door deze doordachte en geplande taalontwikkeling op verschillende gebieden gaat het kind taal niet alleen steeds beter begrijpen (passief taalgebruik), maar de taal zelf ook steeds beter en meer gebruiken (bewust activeren van de GO4ty !- woorden). Ze leren steeds beter te praten met anderen en steeds beter te luisteren naar anderen; ze ontwikkelen met andere woorden hun communicatieve vaardigheden.
    Organisatie:
    Om de taalvaardigheid van de kinderen aan te wakkeren wordt er gekozen voor het werken met kleine groepjes. Kinderen worden in hun taalontwikkeling namelijk het best gestimuleerd door  persoonlijke interactie met een volwassen begeleider.
    Kinderen zijn voor heel wat aspecten van hun ontwikkeling gebaat bij kleine groepen en een zo individueel en persoonlijk mogelijke interactie. Zo kan elk kind beter op zijn eigen niveau begeleid en ondersteund worden.
    De groepjes zijn willekeurig samengesteld en er is een ruim aanbod aan mogelijke activiteiten. De kinderen moeten zoveel mogelijk de kans krijgen om die activiteit te kiezen die zij op dat moment het liefst willen uitvoeren.Activiteit stimuleert de taalontwikkeling.
    Wanneer kinderen actief bezig zijn en zelf allerlei ontdekkingen doen, verkennen zij hun omgeving. Dat is goed voor hun algehele ontwikkeling, dus ook voor hun taalontwikkeling. Daarom zal de kindbegeleid(st)er een omgeving creëren waarin kinderen telkens weer kansen krijgen om stukjes wereld te verkennen. Hierbij worden ze uitgedaagd taal als middel te gebruiken om die wereld beter te begrijpen, om er vat op te krijgen via spreken, luisteren en uitbreiding van de taalwoordenschat.
    Naast de ta(a)lrijke doe-activiteiten, al dan niet binnen een afgebakend thema(bv. logeren bij oma),  zal de kindbegeleid(st)er onder andere prentenboekactiviteiten aanbieden. In een prentenboek maakt het kind kennis met een nieuwe wereld, die vaak net iets verder van de zijne afligt. Op die manier wordt zijn eigen wereld uitgebreid. Via de prenten en het verhaal krijgt het kind de middelen in handen om taal die hij in eerste instantie niet begrijpt, toch te kunnen vatten. Prentenboeken stimuleren daarenboven de interactie. Kinderen reageren vrij en spontaan op de prenten, de verrassende elementen, de opmerkingen en  vragen van de kindbegeleid(st)er.
    Het is een allereerste stap naar de geschreven taal en het boekenplezier.
    Gezien de basis van taalvaardigheid gelegd wordt in de eerste levensjaren, is het opportuun dat er in de voor- en vroegschoolse periode veel aandacht aan besteed wordt.
    Een nauwe samenwerking tussen de voorschoolse opvang en onze kleuterschool , waarbij taalstimulering centraal staat, zal de taalvaardigheid van onze kinderen zeker bevorderen. En de kans op een naadloze overgang van kinderdagverblijf naar de eerste kleuterklas zal worden vergroot.
    Daarom willen we als teamleden van onze school de principes van goed taalvaardigheidsonderwijs toepassen in alle taallessen, met name: zorgen voor een krachtige leeromgeving door een positief en veilig klasklimaat, betekenisvolle taken (binnen een talenbeleid betekent dit een relevant taalanbod) en een gerichte ondersteuning.
3. We beschouwen taaldiversiteit als een meerwaarde:

We beschouwen de taaldiversiteit binnen onze school als een meerwaarde. Via MO en talensensibilisering willen we de feitelijke talenkennis van onze leerlingen positief aanwenden en een positieve attitude t.a.v. talen en het leren ervan ondersteunen.
We verwijzen voor de aanpak hiervan verder naar de rubriek 5 rond filosoferen en de rubriek Frans (STIMOB).

4. We willen dat onze leerlingen de basiskennis leergebiedoverschrijdend kunnen aanwenden.

Een taal kan niet losstaan van het leven. Daarom mogen we geen taal (Nederlands/Frans/Italiaans) leren om de taal zelf zijn. Op het schoolse niveau moeten andere leergebieden levensechte inhouden aanreiken. De les Nederlands/Frans/Italiaans   moet haar communicatieve inhouden putten uit onderwerpen die in andere lessen behandeld worden. Zo behoren bindingen met muzische vorming, wereldoriëntatie, wiskunde…..tot de mogelijkheden. Daarenboven willen we de nodige aandacht besteden aan de leergebiedoverschrijdende doelen zoals leren leren en sociale vaardigheden.
Door gebruik te maken van heterogene groeperingsvormen kunnen we ervoor zorgen dat onze leerlingen maximale leerkansen krijgen omdat leerlingen zeer veel kunnen leren van elkaar, al we hen daartoe tenminste de nodige kansen geven.

5. We filosoferen met onze kinderen met het oog op een betere mondelinge taalvaardigheid:

Het filosofische gesprek is een soort vraag en antwoordspel tussen gespreksleider en kinderen maar vooral tussen de kinderen onderling. De mondelinge interactie is dus groot, de gespreksbegeleider neemt enkel de rol van ‘verkeersleider’. Hoewel het filosofisch gesprek kenmerken vertoont van een kringgesprek kent het een ander verloop. Gewoonlijk start het filosofisch gesprek op een anekdotisch (ervarings) niveau om vervolgens aan de hand van de socratische vraagtechniek te eindigen op een meer abstract niveau. Op dit laatste niveau ontwikkelt zich de consensus, het mogelijke antwoord op de vraag waar alle kinderen mee kunnen instemmen. Op die manier onderzoeken kinderen door middel van taal en denken de werkelijkheid en wordt hen in het filosofisch gesprek de mogelijkheid geboden om vanzelfsprekendheden in vraag te stellen. Deze thema’s en manier van werken prikkelt de interesse van de kinderen en moedigt aan tot zelfstandig nadenken.
In tegenstelling tot discussiëren (het eigen gelijk vooropstellen), is dialogeren gebaseerd op het principe om gezamenlijk, als een detective, op zoek gaan naar het antwoord op de vraag of algemener op zoek te gaan naar  (relatieve) ‘waarheid’. Deze onderzoeken gebeuren leergebiedoverschrijdend, alle leerstof kan aanleiding geven tot filosoferen.
Het begeleidingsprogramma Dialoog nodigt uit om op een open en respectvolle wijze met elkaar in gesprek te gaan. Het filosoferen gebeurt in een veilig klasklimaat waar elk kind zijn gedachten durft uit te drukken. De afwezigheid van de dwang tot spreken en van de positie van de leerkracht als ‘die persoon die steeds gelijk heeft’ draagt bij tot dit veilig klasklimaat.

In het begeleidingsprogramma ‘Dialoog’ wordt aan de volgende onderdelen expliciet aandacht besteed:

  • Spelen met denken
    stimuleren van denken
    stimuleren van redeneren
    stimuleren van dialogeren
  • Spelen met taal
    stimuleren van taalvaardigheid
    stimuleren van spreek- en uitdrukkingsvaardigheid
    stimuleren van leesvaardigheden (indirect)
  • Omgaan met diversiteit
    respecteren van de ander
    respecteren van de gedachten van kinderen
    respecteren van een andere mening
    recht om te participeren in een gesprek
  • Andere aspecten
    Vermijden van het gebruik van machtsargumenten in een opvoedingssituatie.
    Stimuleren van het adagium van Socrates: een houding van ‘niet weten’ leidt tot weten, tot kennis.
    Verschil tussen dialogeren en discussiëren

Voor de praktische organisatie van het leergebied Nederlands verwijzen we naar de themabundels en weekschema’s in KO en de verdeling van de onderwijstijd voor LO.